Constantijn en het christendom


Welke invloed had keizer Constantijn de Grote op de vorm van de christelijke geloofsgemeenschap?

De oorspronkelijke, christelijke geloofsgemeenschap had in de eerste eeuwen geen bepaalde vorm of een centraal gezag. Door het optreden van de Romeinse keizer Constantijn kwam daaraan in de 3e eeuw e.v. in het Westen een einde en kreeg het christendom een Romeinse, hiërarchische opbouw, wat daardoor een kenmerk werd van wat de katholieke, algemene kerk werd genoemd (het woord ‘katholiek’ komt uit het Grieks en betekent ‘algemeen’)
- De katholieke kerk is vanuit Constantijns gezichtspunt dé algemene kerk met een hiërarchische bestuursvorm. Katholieke parochianen hebben pastoors, priesters en dekens, bisschoppen en één paus; zij leven celibatair. Katholieken gaan naar de mis en ter communie (eucharistieviering), en ontvangen het vormsel. De gelovigen worden ‘leken’ genoemd.
Doordat er misstanden ontstonden, besloot de monnik Maarten Luther tot het oorspronkelijke geloofsleven terug te keren en stichtte een protestantse kerkvorm.
- Protestantse gemeenteleden hebben dominees (m/v) en ouderlingen (m/v) die getrouwd mogen zijn. Zij wonen een dienst bij, vieren een keer per jaar het avondmaal en doen persoonlijk geloofsbelijdenis. De protestantse kerken hebben een democratische bestuursvorm met een kerkeraad en gemeenteleden, die een dominee aanstellen. Deze inrichting lijkt meer op de vorm van het geloofsleven in de eerste eeuwen van het christendom (zie Handelingen 2:43-47), waar christelijke gemeentes alles gemeenschappelijk hadden en voor iedere dienst iemand uit hun midden tot voorganger kozen, hetzij man of vrouw.
Wat was de oorzaak van Constantijns streven die vorm van christendom om te willen vormen?
Vragen over dit onderwerp legde ik voor aan ChatGPT.

Vraag 1. Keizer Constantijn de Grote vormde het toenmalige christendom om, om het geschikt te maken voor zijn eigen politieke doelstelling, een algemene religie voor het gehele rijk, om eenheid in het rijk te bereiken en rust zeker te stellen.

ChatGPT (door mij bewerkt)
Dat is een uitstekende en veelbesproken stelling, Freek. Om dit grondig, wetenschappelijk neutraal te behandelen, zal ik de volgende onderwerpen uiteenzetten:

Constantijn de Grote
1. De historische context van Constantijns tijd.
2. De religieuze situatie in het Romeinse Rijk vóór zijn bekering.
3. De motieven van Constantijn om het christendom te omarmen.
4. De maatregelen die hij nam om het christendom te hervormen of te institutionaliseren.
5. De inhoudelijke veranderingen die mogelijk plaatsvonden in geloof en praktijk.
6. De langetermijngevolgen voor kerk, theologie en rijk.
7. Een kritische evaluatie van de stelling of hij werkelijk het christendom ‘omvormde’ voor politieke doeleinden.

1. Historische context: de Romeinse wereld aan het begin van de 4e eeuw
Aan het begin van de vierde eeuw verkeerde het Romeinse Rijk in een periode van politieke instabiliteit en religieuze diversiteit. Sinds de hervormingen van Diocletianus (284-305) was het rijk verdeeld in een Tetrarchie, vier keizers die samen regeerden: twee Augusti en twee Caesares. Het doel was bestuurlijke efficiëntie en stabiliteit, maar in de praktijk ontstonden voortdurende machtsstrijd en burgeroorlogen.
Religieus was het rijk polytheïstisch en tolerant tegenover een veelheid van lokale en oosterse culten - zolang zij de Romeinse orde respecteerden en de keizer cultisch vereerden. Die keizerlijke cultus (offeren aan de genius van de keizer) gold als teken van loyaliteit aan de staat.

Het christendom, dat sinds de eerste eeuw was ontstaan in Judea, werd door de Romeinse overheid echter gezien als potentieel subversief, omdat christenen weigerden offers te brengen aan de keizer. Deze weigering had geleid tot periodes van vervolging, vooral onder Nero (64), Decius (249-251) en Diocletianus (303-311).
Toen Constantijn (Flavius Valerius Constantinus) in 306 tot keizer werd uitgeroepen, stond het rijk dus op de rand van eenheid en chaos, religieus verdeeld en politiek verscheurd.

2. De religieuze situatie vóór Constantijn
Het religieuze landschap van het laat-Romeinse rijk kende verschillende stromingen:
- Traditioneel polytheïsme, met officiële culten en rituelen voor de Romeinse goden;
- Oosterse mysteriereligies, zoals de cultus van Isis, Mithras en Cybele, die persoonlijke verlossing beloofden;
- Filosofische religiositeit, vooral neoplatonisme en stoïcisme, die het begrip van goddelijkheid abstracteerden;
- Jodendom en christendom, monotheïstische religies die exclusieve trouw aan één God eisten.

Het christendom was tegen 300 nog een minderheid, maar wél een snel groeiende beweging met een sterke organisatie (bisschoppen, synodes, liturgie) en een universele boodschap. Volgens moderne schattingen was circa 10% van de bevolking christen rond 310.

3. Constantijns bekering en motieven

3.1 De slag bij de Milvische brug (312)
Constantijns vermeende bekering is verbonden met de slag bij de Milvische brug (312) tegen zijn rivaal Maxentius. Volgens de kerkhistoricus Eusebius van Caesarea zag Constantijn vóór de slag een visioen: een lichtend kruis met de woorden ‘In hoc signo vinces’ - (‘In dit teken zult gij overwinnen’). Constantijn liet daarop zijn soldaten het christelijke symbool Chi-Rho (ΧΡ) dragen, de eerste letters van “Christus”.
Of dit een werkelijk religieus visioen was of een symbolische politieke zet, blijft onderwerp van debat. Historici verschillen over de interpretatie:
- Sommigen (zoals H. A. Drake) zien het als een strategische bekering, om steun te winnen van de groeiende christelijke groep;
- Anderen (zoals T. D. Barnes) menen dat Constantijn oprecht in een monotheïstische God geloofde, maar dat zijn geloof nog syncretistisch was: een vermenging van christelijke en zonnecultusmotieven (Constantijn bleef als keizer immers hoofd van de Romeinse godsdienst).

3.2 De rol van de Sol Invictus-cultus
Constantijn was voor zijn bekering gewijd aan Sol Invictus, de “Onoverwonnen Zon”, een populaire zonnecultus die monotheïstische trekken vertoonde. Deze religie beschouwde de zon als universele heerser en bron van orde. Het christendom kon hierop aansluiten: Christus als “Licht der wereld”, de opstanding als overwinning van licht over duisternis.
Constantijns beleid toont dus geen abrupt breukmoment, maar eerder een geleidelijke omvorming van een zonne-monotheïsme naar een christelijk monotheïsme.

4. Constantijns maatregelen ten gunste van het christendom

4.1 Het Edict van Milaan (313)
In 313 vaardigden Constantijn en Licinius het Edict van Milaan uit. Dit document garandeerde godsdienstvrijheid aan alle onderdanen, inclusief christenen, en herstelde in beslag genomen kerkeigendommen. Dit was geen exclusieve bevoordeling, maar het betekende wél het einde van drie eeuwen vervolging.

4.2 De begunstiging van de kerk
Constantijn verleende vervolgens aanzienlijke voordelen aan de kerk:
- Vrijstelling van belastingen voor geestelijken;
- Subsidies voor kerkbouw (zoals de basiliek van Sint-Pieter in Rome en de Heilig Grafkerk in Jeruzalem);
- Erkenning van de kerkelijke hiërarchie als juridisch gezag (bisschoppen mochten rechtspreken).
De kerk kreeg zo voor het eerst een staatsrechtelijke status, wat haar interne organisatie en macht structureel versterkte.

4.3 De concilies (kerkvergadering) en de controle over dogma (leerstelling)
De meest directe manier waarop Constantijn het christendom ‘vormde’ was door zijn inmenging in theologische kwesties.
Het beroemdste voorbeeld is het Concilie van Nicea (325), dat hij zelf bijeenriep om het conflict tussen Arius en Athanasius te beslechten over de aard van Christus.
Constantijn zat het concilie niet theologisch, maar wel politiek voor: hij verlangde eenheid binnen de kerk, omdat verdeeldheid binnen het christendom ook politieke verdeeldheid in het rijk kon veroorzaken.
Het resultaat, de 'Geloofsbelijdenis van Nicea', bepaalde dat Christus “één in wezen met de Vader” (‘homoousios’) was - een dogmatische uitspraak die het fundament legde voor de orthodoxe triniteitsleer (die op het eerste concilie van Constantinopel werd opgesteld).

5. De omvorming van het christendom
De stelling dat Constantijn het christendom ‘omvormde’ om het geschikt te maken voor zijn doel - een universele staatsreligie - verwijst naar de ingrijpende transformatie van kerkstructuur, symboliek en theologie in zijn tijd.

5.1 Institutionalisering
De vroege kerk was aanvankelijk een charismatische gemeenschap van gelovigen, verspreid over steden, geleid door bisschoppen, diakenen en presbyters.
Constantijns steun veranderde dit in een imperiale organisatie:
- Bisschoppen kregen status als staatsfunctionarissen;
- Kerkelijke hiërarchie weerspiegelde de administratieve structuur van het rijk (met patriarchaten zoals Rome, Alexandrië, Antiochië);
- De keizer trad op als ‘pontifex maximus’, beschermer van de kerk, hoewel hij zelf pas op zijn sterfbed werd gedoopt (337).
De scheidslijn tussen kerk en staat vervaagde: religieuze eenheid werd een instrument van politieke stabiliteit.

5.2 Symbolische en rituele veranderingen
Constantijn bevorderde het gebruik van nieuwe symbolen die goed aansloten bij de imperiale cultuur:
- De kruisstandaard (labarum) als militair embleem;
- De basilica als kerkgebouw, een architectonisch type dat uit de Romeinse rechtspraak kwam;
- De zondag (dies solis) als officiële rustdag - een compromis tussen zonnecultus en christelijke sabbatgedachte.
Deze symboliek toont hoe het christendom werd gecultiveerd tot staatsreligie, zonder zijn oorspronkelijke spiritualiteit geheel te verliezen.

5.3 Theologische verschuivingen
Hoewel Constantijn zelf geen theoloog was, bevorderde zijn beleid bepaalde dogmatische richtingen:
- Christologie: de nadruk op Christus als kosmische koning weerspiegelde de rol van de keizer;
- Ecclesiologie: de kerk als “lichaam van Christus” kreeg een hiërarchische vorm die leek op het keizerrijk;
- Soteriologie: nadruk op orde en orthodoxie boven mystiek en charismatisch geloof.
Sommige kerkvaders, zoals Eusebius van Caesarea, beschouwden Constantijn als ‘Christus’ plaatsvervanger op aarde’, een bijna messiaanse figuur die vrede bracht na vervolging.

6. Gevolgen voor kerk, rijk en theologie

6.1 De Kerk als staatskerk
Na Constantijn zette zijn opvolger Theodosius I (379-395) de ontwikkeling voort: in 380 verklaarde hij het christendom tot officiële staatsgodsdienst (‘Cunctos populos’-edict). Daarmee werd de weg definitief afgesloten voor religieus pluralisme.
Wat begon als tolerantie, eindigde in exclusiviteit: heidense culten werden verboden, tempels gesloten, en afwijkende christelijke stromingen (zoals arianisme) vervolgd.

6.2 De ‘Constantijnse wending’
Historici spreken van de “Constantijnse wending” (*Constantinian shift*): het moment waarop de kerk van vervolgde gemeenschap veranderde in machtsinstelling.
Voordelen:
- Stabiliteit, bescherming, verspreiding van geloof, opbouw van kunst en onderwijs;
Nadelen:
- Verlies van profetisch en kritisch karakter, toenemende dogmatische rigiditeit, verwevenheid met staatsmacht.
De Duitse theoloog Ernst Troeltsch en later John Howard Yoder zagen hierin een ‘verraad aan het evangelie’: het geloof werd geïnstitutionaliseerd en aangepast aan de politieke orde.

7. Wetenschappelijke beoordeling van Constantijns intenties

7.1 Politieke motieven
Het is aannemelijk dat Constantijn het christendom politiek instrumenteel gebruikte.
Hij had een religie nodig die:
1. Universeel was - geschikt voor alle volken van het rijk;
2. Monotheïstisch - één hoogste God, analoog aan één keizer;
3. Georganiseerd - hiërarchisch en gehoorzaam aan autoriteit;
4. Moreel disciplinair - bevorderlijk voor sociale orde.
Het christendom voldeed aan al deze voorwaarden beter dan de traditionele polytheïstische culten.

7.2 Persoonlijke geloofsovertuiging
Toch wijzen sommige bronnen (zoals Constantijns brieven aan bisschoppen) op een oprecht religieus besef. Hij sprak over ‘de God der christenen’ als zijn beschermer en meende dat succes in oorlog het bewijs was van goddelijke goedkeuring.
Zijn doop op het sterfbed is niet noodzakelijk een teken van hypocrisie; velen stelden de doop uit tot vlak voor de dood, omdat men vreesde na de doop nog te zondigen.
Constantijns religieus denken lijkt dus eclectisch en pragmatisch, maar niet cynisch. Hij zag zichzelf als door God uitverkoren keizer, niet als manipulator van religie, al leidde zijn beleid wel tot fundamentele veranderingen.

8. Filosofische en religieuze betekenis
Vanuit filosofisch oogpunt markeert Constantijns ingreep een versmelting van twee tradities:
- De Grieks-Romeinse idee van kosmische orde (de logos- of wereldrede) en het keizerlijk principe van eenheid;
- De bijbelse idee van een transcendente God die via Christus en de kerk in de geschiedenis werkt.
Het resultaat was een christelijke wereldbeschouwing met imperiale trekken: God werd de opperste monarch, Christus zijn Zoon, de kerk zijn bureaucratie.

Deze synthese beïnvloedde de westerse politieke filosofie diepgaand:
- Augustinus’ De civitate Dei- (na 410) reflecteert op de spanning tussen civitas Dei- (Godsstad) en civitas terrena- (aardse staat);
- Middeleeuwse ideeën over keizerlijk en pauselijk gezag vinden hun oorsprong in Constantijns model.

9. Moderne interpretaties

9.1 Kritische stemmen
Veel moderne historici (zoals Timothy Barnes, Ramsay MacMullen) benadrukken dat Constantijns bekering meer pragmatisch dan spiritueel was. De religie werd een instrument van politieke legitimatie - vergelijkbaar met hoe eerdere keizers de cultus van Sol of Jupiter gebruikten.
De term ‘Constantijnse omvorming’ verwijst dan naar het proces waarin het christendom zich aanpaste aan imperiale structuren: een wederkerige transformatie, waarbij zowel kerk als rijk veranderden.

9.2 Revisionistische benaderingen
Nieuwere onderzoekers (zoals H.A. Drake en Averil Cameron) nuanceren dit beeld. Zij wijzen erop dat Constantijns religiebeleid in de context van zijn tijd buitengewoon tolerant en vernieuwend was:
- Hij verbood geen heidense erediensten;
- Hij respecteerde pluraliteit zolang die de orde niet bedreigde;
- Hij bevorderde dialoog en compromis.
In die zin kan men stellen dat Constantijn niet het christendom vervalste, maar juist geschikt maakte voor overleven in een multicultureel rijk.

10. Conclusie: de aard van Constantijns ‘omvorming’
De bewering dat ‘Keizer Constantijn de Grote het christendom omvormde om het geschikt te maken voor zijn eigen doelstelling - een algemene religie voor het gehele rijk’ bevat een kern van waarheid, mits genuanceerd geïnterpreteerd.

10.1 Wat hij wel deed
- Hij beëindigde de vervolging en gaf het christendom juridische en materiële steun;
- Hij reorganiseerde de kerk langs imperiale lijnen;
- Hij bevorderde dogmatische eenheid via concilies;
- Hij gebruikte christelijke symboliek als teken van imperiale legitimatie;
- Hij creëerde de voorwaarden voor een universele staatskerk.

10.2 Wat hij niet deed
- Hij heeft het geloof niet uitgevonden of fundamenteel inhoudelijk vervalst;
- Hij dwong geen bekering af, noch verbood hij andere religies in zijn tijd;
- Hij was geen cynische manipulator, maar een keizer met een oprecht, zij het politiek functioneel, geloof in één God.

10.3 Samenvattende beoordeling
Constantijns project was politiek-religieus: hij zocht naar een moreel fundament en spirituele eenheid voor een rijk dat dreigde te desintegreren.
Het christendom bood hem daarvoor het beste kader. In dat proces transformeerde hij het christendom tot een kerkelijke en staatsdragende religie en het christendom transformeerde op zijn beurt het rijk - door de universele, morele en monotheïstische dimensie die het inbracht.

De ‘omvorming’ was dus wederkerig:
- Constantijn maakte het christendom imperiaal;
- Het christendom maakte het rijk sacraal.
Daarmee begon een nieuw tijdperk waarin theologie en politiek, geloof en macht, onafscheidelijk werden - met zowel de pracht van kathedralen als de schaduw van dogmatisch geweld als erfenis.

Vraag 2. De Oudheid kende het Griekse kruis, het kruis van de levensboom en het T-kruis van de god Tammuz. Om aan het christendom een eigen kenteken te geven, bevorderde Constantijn het Latijnse kruis.

ChatGPT: Dat is een boeiende en vaak herhaalde these, Freek - dat keizer Constantijn een nieuw, specifiek Latijns kruis zou hebben ingevoerd als symbool van het christendom, waarmee hij oudere, heidense of universele kruisvormen verving om het geloof te onderscheiden en politiek bruikbaar te maken.

Om deze gedachte wetenschappelijk te beoordelen, moeten we de volgende punten systematisch onderzoeken:
1. De symbolische betekenis van het kruis vóór het christendom;
2. De vormen van kruisen in de Oudheid (Grieks, T-kruis, levensboomkruis, enz.);
3. De ontwikkeling van het christelijke kruis in de eerste drie eeuwen;
4. Constantijns rol bij de institutionalisering van het kruis als symbool;
5. De vraag of het Latijnse kruis echt een ‘uitvinding’ van Constantijn was;
6. De religieus-politieke betekenis van dit symbool in de context van zijn rijk.

Ik zal elk onderdeel uitgebreid behandelen en afsluiten met een wetenschappelijke evaluatie.

1. De symboliek van het kruis vóór het christendom
Het kruisvormige teken is duizenden jaren ouder dan het christendom en komt in vele culturen voor. In de oudheid was het kruis niet primair een martelinstrument, maar een kosmisch en religieus symbool.

1.1 Het kruis als zonneteken
In de oude mediterrane en Mesopotamische culturen stond het kruis vaak voor de zon of het wiel van de wereld:
- In Babylonië, Egypte en Assyrië was het kruisvormige teken verbonden met de zonneschijf en de vier windrichtingen;
- De cirkel met een kruis erin (☉ of ⊕) symboliseerde de kosmische orde.

1.2 Het kruis van de levensboom
In Mesopotamische en vroegsemitische culturen bestond de Levensboom, die soms kruisvormig werd weergegeven: de verticale as als verbinding tussen hemel en aarde, de horizontale als uitdrukking van de aardse wereld.
Ook in Egypte kende men het Ankh-teken (☥) - een kruis met een lus bovenaan - dat symbool stond voor leven en onsterfelijkheid.

1.3 Het T-kruis van Tammuz
Het T-vormige kruis (Tau, Τ) komt inderdaad voor in verband met de Babylonische god Tammuz (Dumuzi), de in de herfst gestorven en in de lente herrezen god van vegetatie en vruchtbaarheid. Het teken werd in sommige interpretaties gedragen door zijn volgelingen als symbool van leven na de dood.
Het is echter belangrijk te benadrukken dat het Tau-teken niet exclusief was voor de cultus van Tammuz. Het werd ook gebruikt in de Griekse wereld als letter en als teken van overwinning of bescherming (zie het Tau- in de hand van Egyptische goden of het zegel in Ezechiël 9:4, waar de rechtvaardigen het teken Taw op hun voorhoofd krijgen).

Kortom: het kruis was een universeel religieus teken - symbool van leven, orde, en verbinding tussen hemel en aarde - lang vóór het christendom.

2. Vormen van kruisen in de Oudheid

Om een overzicht te maken:

Vorm Omschrijving Culturele context
Grieks kruis (+) Vier armen van gelijke lengte Oud-Grieks, vroeg-christelijk; symboliek van evenwicht en kosmos
T-kruis (Tau) (T) Drie armen, zonder bovenste balk Tammuz, Egyptisch Ankh (met lus), dood en geboorte, vroeg-christ. symboliek
Levensboomkruis Verticale stam met twee horizontale takken Mesopotamisch, symbolisch voor wereldas, herfst en lente, dood en geboorte
Latijns kruis (†) Verticale balk langer dan horizontale Na 3e eeuw dominant in christelijke iconografie

Het Griekse kruis was in de vroegste christelijke kunst het meest gangbare; pas later, vanaf de vierde eeuw, kreeg het Latijnse kruis de overhand.

3. De ontwikkeling van het christelijke kruis vóór Constantijn

3.1 Het kruis als martelinstrument
In de eerste drie eeuwen gebruikten christenen zelden het kruis als symbool. De reden: de kruisiging was een schandelijke, vernederende doodstraf die door Rome werd toegepast op slaven, rebellen en misdadigers. De vroege gelovigen kozen daarom symbolen die de opstanding en hoop benadrukten, zoals:
- De vis (ichthys), afkorting van Iesous Christos Theou Hyios Sōtēr- (Jezus Christus, Gods Zoon, Redder);
- De herder of ankersymbool;
- De chi-rho (☧), afgeleid van de eerste twee Griekse letters van ‘Christos’;
- De duif, het lam en de wijnstok.

Pas in de tweede eeuw, bij kerkvaders als Justinus de Martelaar en Tertullianus, verschijnt het kruis geleidelijk als theologisch symbool van verlossing - niet meer als schande, maar als teken van overwinning (signum victoriae).

3.2 Vroege kruisvormen
De oudst bekende christelijke kruisen zijn Griekse kruisen of Tau-kruisen.
Op catacomben van Rome (2e-3e eeuw) vinden we Tau-vormige kruisen, soms met een slang of lam eraan, verwijzend naar Mozes’ bronzen slang (Numeri 21) - een voorafbeelding van Christus.
Het Latijnse kruis (met langere verticale balk) komt pas na 300 in kunst en inscripties voor.

4. Constantijn en de officiële invoering van het kruis

4.1 Het visioen en de Chi-Rho
Zoals eerder besproken, zag Constantijn volgens overlevering in 312 vóór de slag bij de Milvische Brug een lichtend teken in de hemel met de woorden ‘In hoc signo vinces’. Eusebius beschrijft dat het teken de vorm had van de Chi-Rho (☧), niet van een kruis in de moderne zin.
Constantijn liet dit teken op de schilden van zijn soldaten zetten en noemde het ‘labarum’: een militaire standaard met het symbool van Christus.
De Chi-Rho is echter een monogram, geen kruisvormig object - al heeft het kruiselementen.

4.2 Van Chi-Rho naar kruis
Na zijn overwinning begon Constantijn het teken van het kruis te bevorderen als symbool van goddelijke macht en bescherming.
Het kruis verscheen:
- Op munten, vaandels en keizerlijke kronen;
- Op triomfboog-reliëfs (zoals de Boog van Constantijn in Rome, 315, al is daar het kruis nog niet duidelijk te zien);
- In kerkelijke architectuur (basilica’s met kruisvormige plattegrond).
Toch is er geen bewijs dat Constantijn persoonlijk het Latijnse kruis ontwierp of ‘invoerde’ Wat hij deed, was het kruissymbool verheffen tot imperiaal teken, vergelijkbaar met hoe oudere keizers de zon of de adelaar gebruikten.

4.3 Politieke betekenis
Het kruis werd zo een teken van overwinning, niet enkel van lijden.
De theologische paradox - dat het werktuig van executie het symbool van verlossing werd - kreeg een politieke parallel: het Romeinse rijk, ooit vervolger van Christus, werd nu drager van zijn teken.

5. De oorsprong van het Latijnse kruis
Het Latijnse kruis (†), met langere verticale balk, is niet traceerbaar tot één specifiek moment of persoon.
Toch valt het op dat juist in de Constantijnse periode de artistieke voorkeur verschuift van de Griekse naar de Latijnse vorm.

5.1 Praktische en symbolische redenen
- De vorm van het werkelijke kruis waarop Jezus volgens de overlevering stierf, werd vaak gedacht als crux immissa - met een uitstekende bovenbalk voor het opschrift ‘INRI’.
- Deze vorm bood meer verticale dynamiek (hemel-aarde) dan het Griekse kruis (kosmisch evenwicht).
- Voor de keizerlijke ideologie paste het Latijnse kruis beter bij het beeld van de opstijgende overwinning - een verticale beweging naar de hemel, net als de keizer die door God wordt gezegend.

5.2 Archeologische vondsten
- In mozaïeken en reliëfs uit de vierde eeuw (bijv. in de Sint-Pieter en de Heilig Grafkerk) verschijnt voor het eerst de langgerekte kruisvorm.
- Ook op Constantijnse munten komt het kruis op keizerskronen en standaarden voor.
Hoewel Constantijn dus niet letterlijk ‘het Latijnse kruis uitvond’, heeft hij het bevorderd tot rijks- en geloofssymbool - en in dat proces kreeg de kruisvorm een uniforme, herkenbare gedaante.

6. De religieuze betekenis van deze symboliek

6.1 De overgang van lijden naar triomf
Het kruis werd in Constantijns tijd hervertaald van symbool van martelaarschap naar symbool van triomf:
- Christus als Overwinnaar (Christus Victor) - parallel aan Constantijn als goddelijke overwinnaar en de ‘Sol Invictus’;
- De theologische aandacht verschoof van het individuele lijden naar kosmische overwinning;
- De kruisvorm werd het kenteken van de nieuwe wereldorde onder Christus’ (en de keizers) bescherming.

6.2 De integratie met zonne-symboliek
Het kruis, met zijn vier armen, kon ook gemakkelijk geïntegreerd worden in zonne-symboliek.
De zonnestralen of halo rond het kruis op munten en fresco’s verwijzen naar de Sol Invictus-erfenis.
Zo werd het kruis het nieuwe zonneteken, de overwinning van het ‘Licht der wereld’.

7. Was het Latijnse kruis een bewuste uitvinding van Constantijn?
Vanuit strikt historisch-wetenschappelijk oogpunt luidt het antwoord: nee, niet in letterlijke zin, maar ja, in culturele en politieke zin.

7.1 Niet letterlijk
- Er is geen antieke bron (zoals Eusebius, Lactantius, of de keizerlijke wetten) die vermeldt dat Constantijn een nieuw type kruis ontwierp.
- De vormen van het kruis ontwikkelden zich geleidelijk, beïnvloed door kunst, theologie en liturgie.

7.2 Maar wel effectief
- Constantijn institutionaliseerde het kruis als officieel rijks- en geloofsembleem;
- Onder zijn invloed werd het uniform en universeel herkenbaar, vooral in de Latijnse wereld;
- De Latijnse vorm werd standaard door de westerse kerk, terwijl het oosten het Griekse kruis behield.
In die zin kan men terecht stellen dat Constantijn het Latijnse kruis ‘invoerde’ als het herkenningsteken van het christendom, niet als artistieke schepping, maar als imperiale standaardisering van een bestaand religieus motief.

8. Filosofische en religieuze interpretatie
De overgang van het kruis als symbool van dood naar teken van leven weerspiegelt niet alleen een metafysische, maar ook een bewust nagestreefde transformatie in de oudheid:

Heidense betekenis Christelijke herinterpretatie
Onoverwinnelijke Zon (Sol invictus), kosmische orde Jezus, het Licht der wereld
Tammuz’ dood en wedergeboorte Jezus’ kruisiging en opstanding
Levensboom, universele wereldas Middelaar tussen hemel en aarde

Constantijn zag in dit symbool namelijk de kosmische eenheid die zijn rijk moest weerspiegelen: één God, één geloof, één keizer. Het kruis werd zo de brug tussen theologie en politiek, religie en wereldse orde.

9. Conclusie

De uitspraak:
“Om aan het christendom een eigen kenteken te geven werd door Constantijn het Latijnse kruis ingevoerd.” kan wetenschappelijk als volgt worden geëvalueerd:
1. Het kruis als symbool bestond al lang vóór het christendom, in vele culturen (zon, leven, wereldorde, levensboom, Tammuz).
2. De vroege christenen gebruikten aanvankelijk geen kruis, uit afkeer van de Romeinse kruisiging; pas later werd het een teken van verlossing.
3. In de tijd van Constantijn kreeg het kruis een officiële, imperiale status; hij gebruikte het als teken van goddelijke overwinning, zoals hij het in een visioen had gezien.
4. De Latijnse kruisvorm werd in die context gestandaardiseerd, waarschijnlijk om artistieke, theologische en symbolische redenen.
5. Constantijn was niet de uitvinder, maar de politieke promotor die het kruis tot universeel symbool maakte.
Daarmee kan men in historische zin zeggen dat Constantijn het Latijnse kruis ‘invoerde’ - niet als nieuwe vorm uit het niets, maar als rijkssymbool van het christendom, waarin oudere religieuze betekenissen (levensboom, zon, T-teken) werden geïntegreerd tot een nieuw teken van universele macht en verlossing.

Samenvattend in één zin:
Het Latijnse kruis is geen vondst van Constantijn, maar door zijn politieke en religieuze beleid werd het de officiële, universele vorm van het christelijke symbool, waarin het erfgoed van oudere kruistekens - Grieks, T-vormig en levensboomachtig - samenvloeide tot het kenteken van een nieuwe wereldorde.

Vraag 3. De Romeinen gebruikten het T-kruis alleen voor hooggeplaatste Romeinen, in het verslag van Polykarpos terechtstelling staat dat de Romeinen een paal gebruikten voor de anderen en in de Griekse oertekst van de evangeliën wordt over een 'stauros', paal gesproken; Jezus is waarschijnlijk aan een paal terechtgesteld.

ChatGPT
Dat is een zeer interessante en inderdaad wetenschappelijk relevante observatie, Freek.
De kwestie van de aard van het kruis van Jezus - of het werkelijk een paal (stauros) was of een T- of Latijns kruis - behoort tot de meest genuanceerde historische en taalkundige discussies in de oudheidkunde en de bijbelwetenschap.
Om hier een wetenschappelijk onderbouwd, neutraal en diepgaand antwoord op te geven, zal ik het onderwerp systematisch behandelen in negen stappen:
1. De betekenis en etymologie van het woord ‘stauros’ in het Grieks;
2. De Romeinse praktijk van kruisiging en ophanging;
3. De typen kruisen die in de oudheid voorkwamen;
4. De getuigenissen uit de evangeliën en vroegchristelijke bronnen;
5. De gevallen van Polykarpos en andere martelaren;
6. De vertaling en theologische interpretatie van ‘stauros’;
7. De ontwikkeling van de christelijke voorstelling van het kruis;
8. De historisch waarschijnlijke vorm van Jezus’ executiepaal;
9. Een concluderende evaluatie over de historische en symbolische betekenis.

1. De betekenis en etymologie van ‘stauros’ in het Grieks

Het Griekse woord σταυρός (‘staurós’) is de sleutel tot deze discussie.
In de klassieke Griekse literatuur (Homerus, Herodotus, Thucydides) betekende ‘stauros’ aanvankelijk:
- ‘rechte paal, staak, of houten zuil’
- een enkelvoudig verticaal stuk hout, zonder dwarsbalk.
Het was een alledaags werktuig, gebruikt voor afrastering, bouw of ophanging.
Pas later, onder invloed van de Romeinse praktijk van de kruisiging, kreeg ‘stauros’ een ruimere betekenis: paal of kruis waaraan een misdadiger wordt vastgebonden of genageld.

In de Koine-Griekse periode (de taal van het Nieuwe Testament, ca. 300 v.Chr.-300 n.Chr.) kon ‘stauros’ dus zowel een enkele paal als een complexe kruisconstructie aanduiden. Het Latijnse equivalent ‘crux’ had dezelfde semantische breedte: ook dat woord kon verwijzen naar een paal, een T-vormig of een + - vormig kruis.

2. Romeinse kruisigingspraktijk

2.1 Oorsprong en doel
De crucifixio was geen Romeinse uitvinding: zij stamt uit Fenicische en Perzische gebruiken. De Romeinen namen de straf over en maakten haar tot een van de meest vernederende vormen van executie, bestemd voor:
- slaven;
- rebellen;
- niet-Romeinse misdadigers.

Romeinse burgers mochten volgens de wet niet worden gekruisigd; zij kregen meestal onthoofding.
Daarom klopt het gedeeltelijk dat het T-vormige kruis (‘crux immissa’ of ‘commissa’) soms werd gereserveerd voor executies met een zekere ‘ceremoniële’ orde - maar niet specifiek voor hooggeplaatste Romeinen, want die werden zelden gekruisigd.

2.2 De praktijk
De Romeinse kruisiging kende variaties, maar de basisprocedure was als volgt:
1. De veroordeelde droeg zijn dwarsbalk (patibulum) naar de executieplaats;
2. Daar stond een verticale paal (stipes) permanent opgesteld;
3. Het patibulum werd op de stipes geplaatst, meestal in T- of †-vorm;
4. De veroordeelde werd vastgebonden of genageld aan de balken;
5. Hij stierf na uren of dagen door verstikking en uitputting.
De kruisvorm was dus tweevoudig opgebouwd: een vaste paal en een dwarsbalk. Het is deze constructie die later het klassieke kruis werd.

2.3 Archeologische en tekstuele aanwijzingen
De enige archeologische vondst van een gekruisigde persoon is het skelet van Jehohanan, gevonden bij Jeruzalem (Giv'at ha-Mivtar, 1968). Zijn voeten waren aan weerszijden van een verticale paal genageld, maar sporen suggereren ook een dwarsbalk. Dit zou bevestigen dat de Romeinen in Judea (1e eeuw) inderdaad een kruisconstructie gebruikten, niet enkel een paal.

3. Typen kruisen

Uit Romeinse bronnen (zoals Seneca, Plautus, Quintilianus) kunnen vier hoofdtypes worden onderscheiden:

soort naam vorm beschrijving
crux sim-plex stipes sim-plex paal een paal of staak; veroordeelden werden met touwen of spijkers eraan bevestigd
crux com-missa T-kruis T T-vormig kruis (Tau-vorm), stipes (paal) et patibulum (dwarsbalk op de paal)
crux im-missa Latijns kruis dwarsbalk iets onder de top, waardoor bovenaan ruimte voor opschrift (titulus)
crux de-cussata Andreaskruis X diagonale kruisvorm, werd niet veel gebruikt

De 'crux simplex' werd gebruikt voor snelle ophanging of paalstraf.
De commissa en immissa kwamen vaker voor bij langdurige executies en publieke afschrikking.

4. De evangelische getuigenissen
De evangeliën en andere nieuwtestamentische teksten gebruiken voor Jezus’ dood uitsluitend het woord σταυρός (‘stauros’) en het werkwoord ἀνασταυρόω (‘vastmaken aan een paal’).
Het Latijnse ‘crux’ komt alleen voor in de Vulgaatvertaling door de vertaling van Grieks 'stauros' naar het Latijnse ‘crux’ door Hiëronimus.

4.1 De beschrijving in de evangeliën

De evangeliën beschrijven de vorm van het kruis niet. Wel geven zij enkele indirecte aanwijzingen:
- Het opschrift (titulus) ‘INRI’: ‘Jezus van Nazaret, koning der Joden’ (Johannes 19:19) werd boven zijn hoofd aangebracht - dit suggereert een crux immissa (†), niet een T-kruis, omdat bij een T de bovenruimte ontbreekt - maar is wel mogelijk bij een paal.
- Jezus droeg zijn paal (‘ton stauron autou’), maar volgens synoptische evangeliën (Matteës, Marcus, Lucas) droeg Simon van Cyrene het voor hem - waarschijnlijk alleen de dwarsbalk (patibulum) in het geval van een T-kruis.

4.2 Andere nieuwtestamentische verwijzingen

Paulus gebruikt ‘stauros’ en ‘crux’ in symbolische zin:
“Het woord van het kruis is dwaasheid voor hen die verloren gaan” (1 Kor. 1:18).

In al deze passages echter is de vorm blijkbaar van weinig belang - de theologische betekenis van Christus’ terechtstelling staat in het middelpunt.

5. De terechtstelling van Polykarpos en andere martelaren
De Martelaarsdaden van Polykarpos (ca. 156 n.Chr.) zijn een waardevolle bron over vroege executievormen. Daarin lezen we dat Polykarpos niet werd gekruisigd, maar verbrand - nadat hij aan een paal was gebonden.
Het verslag beschrijft:
“Zij bonden hem aan een paal, gelijk een ram die tot offer gebracht wordt.” Er staat ook nog de toevoeging bij: “Zoals bij de Romeinen gebruikeliojk was.”
[Zie hiervoor het artikel 'Jezus werd aan een paal terechtgesteld 2' in 'Vragen en antwoorden'.]

Hier is de paal geen kruis, maar een ‘stauros simplex’ - een enkelvoudige staak. De term ‘stauros’ komt ook in deze context voor, maar de betekenis is hier letterlijk: ‘houten paal’, niet kruis.
Deze tekst bevestigt dat ‘stauros’ in de tweede eeuw nog beide betekenissen kon hebben.
Toch kan men niet uit dit voorbeeld concluderen dat Jezus’ executie identiek was: de Romeinse straf in Judea in de eerste eeuw was complexer en bedoeld om rebellen exemplarisch te straffen.
[Zie hiervoor het artikel 'Jezus werd aan een paal terechtgesteld 1' over het proefschrift van Dr Samuelsson in 'Vragen en antwoorden'.]

6. Vertaling en theologische interpretatie

6.1 De rol van vertalers
De eerste Latijnse vertalingen van de Bijbel (Vetus Latina, later Vulgata) door Hiëronimus vertaalde ‘stauros’ (paal) met 'crux' (kruis). In de westerse traditie werd ‘crux’ al vroeg geassocieerd met een tweeledige structuur. Daardoor ontstond in de kunst en theologie het denkbeeld dat Jezus aan een kruis (†) stierf.

In de moderne filologie erkennen onderzoekers (zoals Gunnar Samuelsson, ‘Crucifixion in Antiquity’, 2011) dat ‘stauros’ en ‘crux’ semantisch dubbelzinnig zijn: ze konden zowel paal als kruis aanduiden.
Maar Samuelsson concludeert niet dat Jezus niet aan een kruis stierf, alleen dat het woord zelf die specifieke vorm niet bewijst.
[Deze opmerking van ChatGPT is onjuist, zie hiervoor het artikel 'Jezus werd aan een paal terechtgesteld 1' over het proefschrift van Dr Samuelsson in 'Vragen en antwoorden'.]

6.2 De theologische herinterpretaties
De vroege kerk ging in het kruis (ongeacht de vorm) het symbool van verlossing en overwinning zien.
De letter T (Tau) kreeg een sacrale betekenis:
- In Ezechiël 9:4 markeert de letter Taw het voorhoofd van de rechtvaardigen;
- In het boek Exodus werden de deurposten met bloed gemerkt in kruisvorm;
- Kerkvaders als Tertullianus en Origenes zagen daarin voorafbeeldingen van het kruis.

Zo werd het kruis (in elke vorm) een typologisch symbool van redding, ongeacht de exacte constructie.

7. De ontwikkeling van de christelijke voorstelling

7.1 Vroege kunst
In de eerste drie eeuwen tonen christelijke afbeeldingen geen kruisiging. De vroegste symbolische weergave is het Alexamenos-graffiti (ca. 200 n.Chr.), waarop een man met een ezelskop aan een kruis hangt - een spotprent tegen christenen.
Hier is duidelijk een T- of †-vorm getekend, wat erop wijst dat buitenstaanders al dachten aan een kruisvorm. [Maar dat kruis kan evengoed later zijn aangebracht.]

7.2 Na Constantijn
Vanaf de vierde eeuw (na Constantijn) wordt het kruis verheven tot triomfantelijk teken:
- Het Latijnse kruis wordt dominant in het Westen;
- In het Oosten bleef het Griekse kruis bestaan.
In beide gevallen is de voorstelling theologisch gemotiveerd, niet historisch exact.
De kruisvorm van het Griekse kruis en het kruis van de levensboom, symboliseerde de universele orde, sterven en wederopstanding, niet het executie-instrument op zich.

8. De historische waarschijnlijkheid van de paalhypothese

8.1 Argumenten vóór de paal
- Het Griekse ‘stauros’ betekende oorspronkelijk ‘paal’;
- De evangeliën beschrijven de dwarsbalk niet expliciet;
- De Romeinen gebruikten de enkele paal (‘crux simplex’) bij snelle executies van slaven en veroordeelde misdadigers;
- Het idee van een paal sluit aan bij Joodse wetgeving over ophanging aan een boom (Deut. 21:22-23).
[En het komt voor in het bijbelboek Ester 6:1-11, waar de Pers Haman een paal laat klaarzetten voor de Jood Mordechai. De Romeinen keken deze methode af van de Persen.]

8.2 Argumenten vóór het kruis (T of †)
- De Romeinse strafmethode in de eerste eeuw omvatte doorgaans een ‘patibulum’ van het T-kruis;
- De ‘titulus’ boven Jezus’ hoofd wijst op een ruimte boven de horizontale balk, maar die ruimte is bij een paal ook mogelijk;
- Archeologische en literaire gegevens (zoals Jehohanan) zouden op een samengestelde constructie wijzen;
- Buitenstaanders in de tweede eeuw (Tacitus, graffito) kenden de kruisvorm als kenmerk van christenen.

De meeste moderne oudheidkundigen (zoals Martin Hengel, Samuelsson, Cook, Chapman) concluderen daarom dat Jezus waarschijnlijk werd terechtgesteld aan een crux immissa (†) of commissa (T).
De precieze constructie is niet te bewijzen, maar de paaltheorie blijft een minderheidsstandpunt, vooral vertegenwoordigd door rationalistische of niet-trinitarische groepen (zoals Jehova’s Getuigen), die de kruisvorm als later ingevoerd, kerkelijk symbool beschouwen.

9. Conclusie: paal of kruis?

Wetenschappelijke conclusie:
De kans bestaat dat Jezus aan een kruisconstructie (T of †) werd terechtgesteld, niet aan een eenvoudige paal.
De terminologie ‘stauros’ weerspiegelt de overgang van de oorspronkelijke betekenis (‘paal’) naar de Romeinse praktijk van de kruisiging, die een samengesteld werktuig betrof.

Filosofisch-theologische reflectie
Interessant is dat, ongeacht de exacte vorm, het theologische gewicht van het kruis niet in zijn materiaal of vorm schuilt, maar in zijn symbolische omkering:
- Het instrument van vernedering wordt teken van verlossing;
- Het hout van dood wordt de boom van leven;
- De paal, een Romeins werktuig, wordt een christelijk, religieus symbool.

In dat opzicht kan men zeggen:
Zelfs als Jezus inderdaad aan een eenvoudige paal werd gedood, dan heeft de geestelijke en culturele verbeelding van de mensheid dit hout eind 2e eeuw omgevormd tot een kruis met een betekenis, waarin het verticale en horizontale - hemel en aarde, God en mens - elkaar ontmoeten.

Samenvattend:
- De evangeliën gebruiken het woord ‘stauros’, dat oorspronkelijk ‘paal’ betekende, maar in de Romeinse context ook ‘kruis’ inhield.
- De Romeinen hanteerden meestal een constructie van paal plus dwarsbalk; archeologische en literaire gegevens bevestigen dit.
- Hoewel een eenvoudige paal niet uit te sluiten is, is de waarschijnlijkste historische vorm van Jezus’ terechtstelling die van een T- of †-vormig kruis.
- Het symbool van het kruis zoals het later ontstond (het Latijnse †) is dus niet letterlijk het werktuig van de executie, maar de theologische verbeelding van verlossing, orde en overwinning - een transformatie die begon bij Constantijn en het christendom definitief vormgaf.

In het oog moet worden gehouden dat ChatGPT het hele internet afzoekt en daardoor een gemiddelde mening van wat daar te vinden is, weergeeft. Daar het Latijnse kruis sinds Constantijn algemeen wordt erkend, krijgt dat daardoor in het antwoord van ChatGPT de voorkeur.


lees ook Jezus aan een paal terechtgesteld 1

en Jezus aan een paal terechtgesteld 2

en Joh. 3:14-15, Jezus aan een paal terechtgesteld 3

terug naar de vragenlijst

terug naar het weblog







^