De mystieke betekenis van de geboorte van Jezus en de herdenking daarvan tijdens het kerstfeest
Inhoud
Een theosofische zienswijze
Jacobusevangelie
Overwegingen bij het kerststalletje onder de kerstboom
Een theosofische zienswijze
Samenvatting
De juiste geboortedatum van de mens Jezus is onbekend. Vanaf het begin hebben Christenen getwijfeld over het geboortejaar en de -dag van hun grote Leraar. Na verloop van eeuwen werd tenslotte 25 december aangenomen als de dag van zijn lichamelijke geboorte.
Dat is ook de datum van de winterzonnestilstand (het wintersolstitium), die in de huidige tijd ongeveer op 21-22 december is. Deze dag werd vanaf de vroegste tijden in het Romeinse keizerrijk beschouwd als de dag van de wedergeboorte van de Sol Invictus of Onoverwinnelijke Zon. Op die dag in de winter bereikt de zon namelijk het laagste punt van zijn jaarlijkse kringloop door de jaargetijden en begint zijn terugkeer naar het noorden.
Ook de Perzische godheid Mithras had de titel 'Onoverwinnelijk'. Zoals een van de vroegste christelijke schrijvers, Justinus de Martelaar (Dialog with Trypho, blz. 305) meedeelt, werd Mithras op mystieke wijze in een grot geboren, wat ook volgens oude christelijke legenden met Jezus het geval was. Justinus voegt daaraan toe: "Hij werd geboren op de dag dat de zon werd wedergeboren, in de stal van Augias." Zoals bekend, beschrijven de canonieke Evangeliën dat Jezus werd geboren in een stal en door zijn moeder in een voederbak werd gelegd, omdat er voor Jozef en Maria geen plaats was in de herberg.
De Engelse kroniekschrijver Bede (zevende eeuw na Christus) beschrijft in zijn boek 'De temporum ratione' dat de oude Angelsaksen (die hij kortweg de Angli noemt): "...het jaar begonnen op 25 december, de dag waarop wij nu de geboorte van de Heer vieren." Daarmee bedoelt hij Jezus, die zijn Heer was. "En deze nacht, die ons nu zo heilig is (24-25 december), noemden zij in hun eigen taal 'modra necht' (of 'nicht'). Dit betekent: 'Nacht der Moeders' en dit heeft betrekking op de ceremonieën die zij, naar wij menen, verrichtten tijdens een nachtwake die de hele nacht duurde."
Het midwinterfeest waar Bede naar verwijst, was waarschijnlijk een oudere, niet-christelijke ceremonie. Deze was gebaseerd op een goddelijk moederschap, dat een mystieke geboorte verbeeldde; deze gedachte van een symbolisch moederschap werd ook met de wedergeboorte van de zon in het winterseizoen in verband gebracht. Later werd ook het moederschap van de Heilige Maagd, die de Verlichter van de mensheid baarde, hiermee verbonden. Een dergelijke gedachte heeft waarschijnlijk ook de geest van de eerste Christenen geleid, toen zij de viering van de geboorte van hun Heiland Jezus uit de vrouw die zij de Maagd Maria noemden, vaststelden op de datum van een heidens feest.
Zoals volgens de christelijke legende het Kerstkind op 25 december zou zijn geboren, op de dag van het wintersolstitium, zo werd ook van de Mithraïsche godheid beweerd dat hij op dezelfde dag van het jaar in menselijke gedaante was geboren.
Deze dag, of een paar dagen later, werd ook als de geboortedag van stichters van andere godsdiensten gevierd. Het kerstfeest is slechts in één betekenis een christelijk feest. Het is gebaseerd op een feest dat tot de Griekse en Romeinse cultuur behoorde en dat de Christenen hebben overgenomen; het is een 'heidens' feest en daardoor ouder dan het kerstfeest.
Er waren minstens drie data waarop dat soort herinneringsfeesten werden gehouden in vroeg-christelijke tijden: op 25 december, 6 januari en 25 maart (wat vrijwel overkomt met de tijd van de 'lentenachtevening' van de zon op zijn reis naar het noorden). Al deze data waren gebaseerd op astronomische gegevens van de zonnekringloop. De Christenen van de vijfde of zesde eeuw kozen tenslotte voor 25 december, de datum die in gebruik was geweest voor de viering van Mithras' geboortedag.
De mysteriën van de oudheid werden op verschillende tijden van het jaar gevierd: in de lente, de zomer, de herfst en de winter. Maar het grootste van deze mystieke feesten, de belangrijkste van de mysteriën was die, welke in de winter werd gevierd, als de zon zijn zuidelijkste punt had bereikt en zijn terugreis naar het noorden begon. De heiligste van de oude mysteriën begon met de winterzonnestilstand op 25 december. Dan werden leerlingen ingewijd, daartoe gekozen nadat zij een voorafgaande periode van oefening hadden doorgemaakt; zij werden gekozen om inwijdingsbeproevingen te doorstaan met als doel de goddelijke krachten en eigenschappen van de innerlijke god in de mens tot openbaring te brengen.
Twee weken werden als geestelijke inwijding doorgebracht en op 6 januari, op het feest Epifanie - een Grieks woord dat 'de verschijning van een god' betekent - kwam het verheven ogenblik in de oude inwijdingen waarop de leerling - na de voorbereidende proeven met succes te hebben doorstaan - van aangezicht tot aangezicht werd gebracht met zijn eigen innerlijke god.
Het feest Epifanie werd later Driekoningen genoemd en wordt nu nog in de christelijke kerk gevierd. (De Armeense Christenen in Syrië vieren de geboorte van Jezus nog steeds op 6 januari.)
Als de leerling de laatste proef met succes doorstond, werd hij plotseling vervuld van licht, dat van hem uitstraalde als het licht van de zon. Om zijn hoofd was een aureool van stralend licht en men zei van hem, dat hij 'bekleed was met de zon'. Deze glans is het 'Christuslicht', in het oosten de 'boeddhische glans' genoemd en dit is de samengebalde geestkracht van de mens, die als licht van hem uitstraalde. De 'Christus-zon' was geboren.
In de Griekse en Latijnse literatuur kunnen veel aanwijzen worden gevonden die aantonen wat plaatsvond op dat zeer heilige tijdstip van de heidense inwijding. De Grieken en Romeinen zeiden dat op die dag de mystieke Apollo werd geboren; en in het oosten zei men dat een Boeddha werd geboren.
Op die dag werd later ook 'de Christus geboren', om de mystieke wijze van uitdrukken van de eerste Christenen te gebruiken, die deze gedachten helaas dikwijls in gewijzigde vorm van de Grieken en Romeinen overnamen.
Dit is de mystieke boodschap van Kerstmis. Als wij het verhaal van het kindje in de kribbe niet letterlijk opvatten, maar het ontdoen van alle legendarische versieringen waarmee dit grootse verhaal uit de geschiedenis van de mensheid is opgesmukt, om het begrijpelijk te maken voor hen die niet onderricht waren, zullen wij zien dat dit verhaal van een geestelijke inwijding niet alleen betrekking had op Jezus, maar op een lange reeks van grote wijzen die aan hem voorafgingen en op hem volgden.
Laten wij de letterlijke woorden vergeten en onthouden dat de wezenlijke betekenis van het kerstverhaal de levende Christus in ons is, die telkens wordt wedergeboren als een mens zich overgeeft aan het geestelijke in hemzelf, de god in hem. Dan is Christus 'opnieuw geboren'.
Het zou te ver voeren hier uiteen te zetten waarom de midwintertijd werd gekozen. Er kan nu alleen worden gezegd dat het verband hield met een zekere stand van hemellichamen en dat deze inwijdingen ook nu nog plaatsvinden. Een theosoof beschouwt dit seizoen met eerbied en ontzag, want hij weet dat op dit tijdstip een menselijk wezen de hoogste beproevingen ondergaat. Als hij die met succes doorstaat en zijn eigen persoonlijke zijn blijvend kan verenigen met de god die in hem woont, zodat hij wordt overstroomd met goddelijke glans, dan is er een nieuwe Christus in de wereld geboren - een leraar van vergeving, van barmhartigheid en van goddelijke liefde voor al wat bestaat.
Bron: Gottfried de Purucker (1874-1942) - De geschiedenis van Jezus
Klik hier voor de oorspronkelijke tekst.
terug naar de Inhoud
Jacobusevangelie
De strekking van deze theosofische zienswijze aangaande de betekenis van de geboorte van Jezus op aarde, komt overeen met wat Gods heilige geest zelf door middel van zijn schrijver Jakob Lorber aan de mensheid heeft meegedeeld als inleiding op het Jacobusevangelie:
Door de Heer Zelf medegedeeld als voorwoord op de geschiedenis van Zijn jeugd en wel door dezelfde spreekbuis, die Hij voor de weergave van dit werk uitkoos in de periode van 22 juli 1843 tot 9 mei 1851.
1. Zoals bekend is, leefde Ik in de tijd tot mijn dertigste jaar zoals iedere andere welopgevoede jongen, jongeman en man leeft; ook Ik moest, door mijn leven in te richten volgens de Wet van Mozes, eerst het goddelijke in Mij opwekken, net als iedere mens Mij in zichzelve tot leven moet wekken.
Zo goed als ieder ander ordentelijk mensenkind, moest ook Ikzelf beginnen met aan een God te geloven, waarna Ik Hem in alle denkbare zelfverloochening steeds meer en meer heb moeten omhelzen, en met steeds sterker wordende liefde Mij aldus geleidelijk aan volkomen aan de Godheid heb moeten onderwerpen.
Op die wijze was Ik, als de Heer Zelf, een levend voorbeeld voor iedere mens en daarom kan iedere mens Mij nu dus ook op precies dezelfde wijze aantrekken als Ikzelf in Mij de Godheid heb aangetrokken, en kan hij door de liefde en het geloof zelfstandig evenzo volledig één worden met Mij, als ikzelf als Godmens in alle grenzeloze volmaaktheid één ben met de Godheid.
2. Op de vraag hoe de door het Kindje Jezus gedane wonderen, alsmede Diens overige goddelijk-geestelijke werkzaamheden zijn te rijmen met Zijn als het ware daarvan geïsoleerde mens-zijn tijdens Zijn jaren als jongeling en als man, ... en, hoe daarmee dan weer samenhangen de in die jaren verrichte wonderen - gesteld, dat men Hem ook in die jaren nog uitsluitend als mens zou willen denken ... : op die vragen moge als antwoord dienen een vergelijking met de aanblik die een boom biedt in de periode van de lente tot in de herfst:
In het voorjaar bloeit een boom wonderbaarlijk; hij wordt dan door een geweldige activiteit beheerst. Na het afvallen van de bloesem echter wordt hij weer schijnbaar inactief. Tegen de herfst toont de boom weer een enorme activiteit: de op zichzelf reeds wonderbaarlijke vruchten verkrijgen hun kleur en aroma, en zijn dan nog mooier dan de bloesem was. En zijn de vruchten aldus tot rijpheid gekomen, dan wordt de in hen geschonken zegen van de binding aan de boom vrij gemaakt, en die valt dan in de schoot van de ernaar hongerende kindertjes.
Dit vergelijkingsbeeld zal men slechts kunnen begrijpen met de ogen van het hart, maar nooit met de ogen van wereldse wijsheid! Immers de bovengenoemde vragen zijn heel gemakkelijk op te lossen, mits je maar van-binnen-uit-zuiver-denken wilt, zonder daarbij de Godheid van Jezus te willen abstraheren, maar die juist vasthoudend in innerlijk geloven, omdat dat juist het licht is, dat voert tot de liefde voor God.
Immers, de volledige eenwording van de Goddelijke Volmaaktheid met Jezus' mensheid is niet ineens, niet plotseling tot stand gekomen, maar geleidelijk aan, zoals zulks onder Gods leiding steeds het geval is; juist zoals bij het geleidelijk ontwaken van de Goddelijke Geest in het mensenhart (alhoewel het Goddelijk Wezen ook reeds in al Zijn Volheid in het Jezuskind aanwezig was, maar Zich van daaruit slechts in noodgevallen door het doen van wonderen manifesteerde).
3. De lichamelijke dood van Jezus is feitelijk de diepste afdaling van de Godheid tot in de staat, waartoe alle materie veroordeeld is, waardoor de totaal nieuwe verhoudingsmogelijkheid tussen Schepper en schepping pas volledig tot stand kwam.
Eerst door de dood van Jezus wordt God-Zelf volledig mens, en door en vanuit die hoogste goddelijke genade-ingreep wordt de geschapen mens tot nieuw-verwekt Kind Gods - tot god dus! Daardoor kan die mens - een schepsel! - als volkomen evenbeeld tegenover zijn Schepper staan! Daarin kan hij nu zijn God zien, zijn Schepper en Vader schouwen, Hem spreken, Hem erkennen en boven alles liefhebben! En daardoor alleen ook is hij in staat het volmaakte onvergankelijke leven in God, uit God en met God te beërven.
Daardoor is echter ook Satans heerschappij (of beter: diens drijven) in zoverre doorbroken, dat hij niet langer bij machte is deze meest intensieve toenadering van de Godheid naar de mensen toe, en omgekeerd die van hen naar de Godheid, te verhinderen.
Nog korter gezegd: Door de dood van Jezus kan de mens zich nu volop met God verbroederen, terwijl het voor Satan onmogelijk is geworden dat nog te beletten, ... en dat is dan ook de reden, waarom tot de vrouwen, die het heilig graf kwamen bezoeken, wordt gezegd: 'Gaat heen en zegt het Mijn broeders' ... Satans wroeten in de uiterlijke dingen moge dan nog steeds merkbaar zijn, ... nooit meer zal hij in staat zijn het eenmaal verscheurde voorhangsel tussen God en de mensen opnieuw aan te brengen; noch ooit opnieuw een onoverbrugbare kloof te doen ontstaan tussen enerzijds de Godheid en anderzijds de mensheid.
Door deze korte uiteenzetting van deze stof nu, kan voortaan iedereen, die bereid is innerlijk, geestelijk te denken en te mediteren, heel gemakkelijk en duidelijk het grenzeloze nut inzien, dat de lichamelijke dood van Jezus voor hem of haar betekent. Amen!
In het Jacobusevangelie naar Jakob Lorber wordt beschreven, dat Jozef een 70-jarige weduwnaar en timmerman was en dat het 14-jarige weesmeisje Maria aan zijn zorgen was toevertrouwd door de Tempel. Een engel voorzegde haar dat zij zwanger zou worden door Gods heilige geest.
Toen Jozef zich in Bethlehem moest laten inschrijven voor een volkstelling, nam hij zijn gezin mee, de hoogzwangere Maria op een ezel. Vlak vóór zij de stad bereikten, moest zij bevallen. In de buurt vonden zij een ruime grot, die door herders uit de omgeving als noodstal werd gebruikt. In die ruimte vond de paranormale geboorte van Jezus uit de maagd Maria plaats.
Enkele dagen later kwamen drie wijzen uit het Oosten (Perzië), met name: Caspar, Melchior en Balthazar om Jezus te aanbidden. Daarna moest Jozef en zijn gezin naar Egypte vluchten voor de moordzuchtige Herodes. Na zijn overlijden keerden zij terug naar Nazareth, Jozefs woonplaats.
Klik hier om verder te lezen in het uittreksel van het Jacobusevangelie
De dienst die Jakob Lorber aan Jezus en aan ons bewees door vijfentwintig jaar lang zijn schrijfknecht te zijn, begon met de volgende woorden, die hij duidelijk in zijn eigen innerlijk hoorde spreken:
"Neem je pen en schrijf op."
"Wie met Mij wil omgaan, die moet zelf toenadering tot Mij zoeken - dan zal Ik hem de antwoorden in zijn hart leggen. Maar alleen de zuiveren, wier harten nederig zijn, zullen de klank van Mijn stem kunnen verstaan!
Met hem, die aan Mij de voorkeur geeft boven alles ter wereld ... met hem zal ik in innige vriendschap omgaan. Hij zal Mij dan ook steeds kunnen beschouwen als zijn Broeder, zoals de ene broer het de andere doet; en zoals Ik hem al kende vóór alle eeuwigheden, ja, reeds van voor hij bestónd."
terug naar de Inhoud
Overwegingen bij het kerststalletje onder de kerstboom
Mijn godservaring en de verschijning van Jezus, God met ons
Mijn godservaring is het eenvoudigst als volgt onder woorden te brengen: "Gods algeestvonk ben ik."
De volgorde van die woorden is van belang. Want toentertijd, tijdens mijn gebed tot God, werd eerst aan mij getoond: God in de vorm van een oneindige zee van geestelijk licht en geestelijke warmte - God als de algeest die zich onbegrensd uitstrekt in de eeuwige oneindigheid.
Op dat moment waren er voor mij in de algeest nog geen vormen te onderscheiden.
Daarna werd aan mij in de algeest een lichtpunt getoond, waaromheen het goddelijke licht van de algeest zich verdichtte. Er ontstond een bolvormige wolk van geestelijk licht: een denkbeeld van zichzelf in het klein, dat de goddelijke algeest in het eigen licht vormde.
Daarna stroomde er uit de algeest geestelijke warmte naar die wolk van licht toe, die de wolk geheel doordrong en die samen met het licht in de wolk in een wervelende beweging kwam… waardoor die wolk van licht en warmte tot leven kwam.
God had met de liefde uit zichzelf als de algeest de gedachte die God door te denken in zichzelf als de algeest had gevormd, tot leven gebracht.
Daarna drong tot mij, die in de geestelijke wereld deze gebeurtenis mocht aanschouwen, het besef door: ik ben getuige van de geboorte van mijzelf als een menselijke geest uit en in de goddelijke algeest; ik heb het ontstaan van mijzelf als de algeestvonk door Gods denken en innige liefde mogen zien en ervaren, ik ben een door liefde tot leven gebracht denkbeeld van God; en een grote vreugde maakte zich van mij meester.
De volgorde in het verloop van deze gebeurtenis wordt weergegeven door de meest wezenlijke zin voor iedere mens: "Gods algeestvonk ben ik." Want duidelijk werd mij getoond: wij als menselijke geest - de bewuste levenskracht die nú de betekenis van deze woorden tot zich door laat dringen - zijn door verdichting uit de goddelijke algeest voortgekomen.
Om de menselijke geest de gelegenheid te geven zich op eigen kracht op te werken tot een innerlijke zelfstandigheid die met de goddelijke overeenkomt - die door de verdichting uit God immers in aanleg in de algeestvonk aanwezig is - schiep de algeest in zichzelf een nieuwe wereld, de stoffelijke wereld. Deze stoffelijke wereld bestaat naast de geestelijke en wordt ongemerkt door de geestelijke wereld geheel doordrongen.
Iedere ochtend begeeft de menselijke geest zich in de geestelijke wereld naar die plaats, die overeenkomt met de plaats waar in de stoffelijke wereld de hersenen van het lichaam - de stoffelijke levensvorm, het voertuig voor deze wereld - zich bevinden. Op dat ogenblik wordt de mens wakker in deze stoffelijke wereld. 's Avonds verlaat de menselijke geest bij het inslapen die plaats en gaat weer terug naar huis in de geestelijke wereld. Doordat de geest dan het lichaam verlaat, 'wordt het slap': gaat het 'slapen'.
De geest is de bewuste levenskracht, die zich tijdens het ontwaken als het ware met de hersenen verbindt, wat in het voorhoofd gebeurt. Doordat de geest als het enig levende zich dan verbindt met het lichaam, opgebouwd uit dode stof, als het niet-levende het tegendeel van zichzelf, kan de geest hier niet zichzelf zijn.
Daardoor treedt er bij het ontwaken een toestand in van onbewust zijn van de eigen, geestelijke zelfstandigheid; door die onbewustheid van zichzelf ontstaat een overdracht van alle aandacht en toewijding op het lichaam. Dat lijkt dan het enige te zijn, wat er is. Daardoor denkt de van zichzelf onbewust geworden geest niets anders te zijn dan dit lichaam: de geestestoestand van onbewuste vereenzelviging.
Door die geestestoestand krijgt de menselijke geest in deze stoffelijke wereld het gevoel, schijnbaar geheel aan zichzelf overgelaten te zijn, schijnbaar zonder steun te zijn, terwijl in deze stoffelijke wereld niets de geest aan het bestaan van zichzelf herinnert - in tegendeel, de aardse omstandigheden en gebeurtenissen trekken aandacht en toewijding geheel uit de geest naar de aarde toe, waardoor de geest ontledigt achterblijft.
Die toestand van onwetendheid omtrent zichzelf is ook door anderen opgemerkt - Cicero: "De geest weet zelf niet, wat de geest is."
Maar door het lichaam is de menselijke geest hier in zodanige omstandigheden geplaatst, dat die de indruk heeft een volkomen zelfstandige eenheid te zijn, los van iedereen en alles. Daardoor is de geest hier in de gelegenheid zelfstandig zijn besluiten te nemen en uit te voeren.
Om dat te kunnen doen, moet de geest leren een bewust en beheerst gebruik te maken van de geestelijke vermogens, het waarnemen, denken, voelen en willen; en dat heeft een geestelijke groei naar zelfstandigheid tot gevolg - de bedoeling van de leerschool, die de tijdelijke, stoffelijke wereld voor de menselijke geest is.
De geestelijke vermogens hangen samen met het geestelijke licht en de geestelijke warmte, die zichtbaar zijn in de bolvormige wolk van licht en warmte: de geest als de 'bewuste levenskracht'.
Dat geestelijke licht en die geestelijke warmte kunnen in twee, tegenovergestelde toestanden voorkomen: vormbaar en zelfvormend. Daarmee hangen de vermogens samen: waarnemen is binnen die bolvormige wolk licht in een vormbare toestand, denken is het licht in een zelfvormende toestand, voelen is de warmte in een vormbare toestand en willen de warmte in een zelfvormende toestand. Door deze vermogens is de geest een vermógende, bewuste levenskracht… uit en in de goddelijke algeest.
Op een gegeven tijdstip in de geschiedenis werd het noodzakelijk dat de goddelijke algeest de mensheid - in zijn worsteling in het leven op aarde een zelfstandige geest te worden - tegemoet zou komen op het pad van geestelijke groei. De mensheid was tezeer in zichzelf verwikkeld geraakt en was het doel vergeten, waar het pad naar toe leidt: hereniging met God.
Daartoe verdichtte de goddelijke algeest een vonk in zichzelf, maar deze keer niet als een geest in aanleg, zoals de menselijke geest, maar als een geest waarin de vermogens geheel ontwikkeld aanwezig zouden zijn, zoals in de algeest zelf. Die geest was daardoor, in tegenstelling tot de nog niet volmaakte, menselijke geest, een geest in wie in eeuwigheid de geestelijke vermogens in volledig ontwikkelde vorm aanwezig zijn geweest: Gods heilige, want volmaakte geest, in een gevormde toestand.
Aangezien een kind door de moeder heen wordt geboren en de indalende geest zich in haar lichaam met het lichaampje van het kind moet verbinden, voordat het wordt geboren, moet die indalende geest ook door de uitstraling van de aanstaande moeder heen... wat ook gold voor Gods heilige geest. De aanstaande moeder zou die volmaaktheid echter alleen kunnen verdragen, als die zelf geestelijk in overeenstemming met Gods heilige geest zou zijn.
Daartoe daalde eerst een aartsengel naar de aarde af om als Maria op aarde te worden geboren. Die hemelse geest zou de indaling van Gods heilige geest in het lichaampje in haar baarmoeder kunnen verdragen. Door Gods scheppende kracht werd in haar lichaam een eitje geschikt gemaakt *) om Gods heilige geest door haar heen in een stoffelijk lichaam als mens geboren te laten worden. Zoals de menselijke geest aan zijn ontwikkeling begint als een bolvormige wolk van licht en warmte, zo begint ook iedere levensvorm op aarde als een eencellige aan zijn ontwikkeling.
Van tevoren liet Gods heilige geest aan Maria weten Jezus te willen worden genoemd.
Zo is in Jezus Gods heilige geest persoonlijk als mens bij de mensheid op aarde geweest om voor de mensheid een voorbeeld te zijn, opdat het doel van het geestelijke pad door de aarde heen - hereniging met God - voor de mens duidelijk zou worden.
*) door epigenetische manipulatie van genen door de geest
Over de geboortedatum van Jezus opent de joodse rabbi Jonathan Cahn een geheel ander gezichtspunt en hij wijst 20 maart, de lente-equinox én de datum van het joodse nieuwjaar aan als de geboortedatum, en weet daarvoor redenen aan te dragen.
terug naar de Inhoud
^